Ambitieus was hij
Hij wilde ergens komen
Hij wilde hogerop
Daar liep hij altijd van te dromen
Het hield nooit eens even op
Bij storm of tegenslag, hij zette door!
't Zat altijd in zijn kop
Hij bleef altijd in datzelfde spoor
En zo liep hij - aan haar voorbij
'Dat is niet goed voor mij', sprak zij toen droog
'Want jij kijkt nooit opzij, alleen omhoog!'
Dit is eigenlijk hetzelfde thema als en een variatie op het gedicht 'Omhoog!', maar dan in het rijmschema van een Elftal.
Ambitieus was hij
Hij wilde verder komen
Verder naar de top
Hij wilde verder komen
Hij keek omhoog
Hij zette door
Verder naar de top
Maar onderweg
Liep hij haar voorbij
Hij wilde verder komen
Hij bleef niet staan
Steeds verder gaan
Maar onderweg
Liep hij alleen
En miste haar
'Dat kwam', zei hij onlangs tegen mij,
'Doordat ik alleen omhoog keek
En niet opzij'
Als ik alleen ben vind ik rust en vrede
Dan wordt het buiten en ook in mij stil
Ik voel juist onrust dan. En dat komt mede
omdat ik voel wat ik niet voelen wil,
of mij verveel. Dat is een groot verschil
met hoe wij samen onze tijd besteden
Alleen zijn is voor mij een welbestede
tijd, 't voelt beter dan een kalmeringspil
Ik moet niet denken aan die koude wrede
stilte waaraan ik mij zo licht vertil
Alleen zijn in mijn wereld? Dat voelt kil,
en heb ik in mijn leven steeds vermeden
Alleen zijn brengt mij terug in het heden
De storm in mij verandert in windstil
In veel spirituele tradites wordt de heilzame werking van alleen zijn aanbevolen. Jezelf leeg maken hoort daar meestal bij. Want als je leeg bent kan het Hoogste binnenkomen. Jezelf leegmaken is iets wat je levenslang kunt oefenen bijvoorbeeld door te mediteren. En dat lukt de ene keer beter dan de andere.
Sommige mensen vinden alleen zijn heerlijk. Voor anderen is het iets dat ze het liefst willen vermijden. Hoe is dat voor jou? Wanneer wil je alleen zijn en wanneer juist niet?
Het fijne aan dit plekje
Vind ik dat er bijna niemand
komt. Niet dat ik bang ben of zoiets
Of dat ik iets van mensen vind
Maar ik heb zo graag mijn rust
Hier heb ik mijn eigen stekje
Midden op dit stukje land
Er staat een boom en verder niets
In de verte klinkt het lachen van een kind
Wat goed is voor mijn levenslust
Even verderop, daar achter dat hekje
Voorbij het water aan de overkant
Wat koeien en iemand op de fiets
Gezang van vogels, het ruisen van de wind
Ik word me van de vrede hier bewust
Als rivieren breed zijn en krachtig stromen
Maak je, om aan de overkant te komen,
Met touw en dikke stammen een sterk vlot
En eenmaal aan de overkant gekomen
Denk je: wat doe ik met dat zware vlot?
Meenemen kan niet want je sjouwt je rot;
Laat het achter voor hen die na jou komen
Daarmee draag je bij aan hun vaargenot.
De leer van Boeddha vergeleken met een vlot.
‘Stel, monniken, dat een man die op reis is, een grote stroom ziet, waarvan de oever aan zijn kant gevaarlijk, angstaanjagend is en de tegenoverliggende oever veilig, niet angstaanjagend, en er is geen veerpond of een brug om over te steken.
Hij zou denken: “Als ik nu eens gras, stukken hout, takken en bladeren zou verzamelen, een vlot zou bouwen en met behulp van dat vlot peddelend met handen en voeten veilig en wel naar de overkant zou oversteken?”
Hij zou dat doen en aan de overkant gekomen zou hij denken: “Dit vlot is een grote hulp voor me, met behulp van dit vlot ben ik peddelend met handen en voeten veilig naar de overkant overgestoken. Als ik het nu eens op mijn hoofd zou tillen of op mijn schouder zou laden en verder zou gaan waarheen ik maar wil?”
Wat denken jullie, monniken, zou die man zo handelend doen wat er met dat vlot gedaan moet worden? “Zeker niet, Heer”
Hoe zou die man moeten handelen om te doen wat er met dat vlot gedaan moet worden?
Welnu, monniken, die man zou, als hij overstoken is, zo denken: “Dit vlot is een grote hulp voor me geweest. Als ik het nu eens op het droge zou trekken of op het water zou laten wegdrijven en verder zou gaan waarheen ik wil?”
Zo handelend zou die man doen wat er met dat vlot gedaan moet worden. Net zo, monniken, heb ik de Dhamma onderwezen, als te vergelijken met een vlot. Bedoeld om mee over te steken, niet om vast te houden. ‘
Bron: Alagaddupama-Sutta, MN I 134-35
Op welke levensgebieden zou dit nog meer van toepassing kunnen zijn?