
Het fijne aan dit plekje
Vind ik dat er bijna niemand
komt. Niet dat ik bang ben of zoiets
Of dat ik iets van mensen vind
Maar ik heb zo graag mijn rust
Hier heb ik mijn eigen stekje
Midden op dit stukje land
Er staat een boom en verder niets
In de verte klinkt het lachen van een kind
Wat goed is voor mijn levenslust
Even verderop, daar achter dat hekje
Voorbij het water aan de overkant
Wat koeien en iemand op de fiets
Gezang van vogels, het ruisen van de wind
Ik word me van de vrede hier bewust

Als rivieren breed zijn en krachtig stromen
Maak je, om aan de overkant te komen,
Met touw en dikke stammen een sterk vlot
En eenmaal aan de overkant gekomen
Denk je: wat doe ik met dat zware vlot?
Meenemen kan niet want je sjouwt je rot;
Laat het achter voor hen die na jou komen
Daarmee draag je bij aan hun vaargenot.
De leer van Boeddha vergeleken met een vlot.
‘Stel, monniken, dat een man die op reis is, een grote stroom ziet, waarvan de oever aan zijn kant gevaarlijk, angstaanjagend is en de tegenoverliggende oever veilig, niet angstaanjagend, en er is geen veerpond of een brug om over te steken.
Hij zou denken: “Als ik nu eens gras, stukken hout, takken en bladeren zou verzamelen, een vlot zou bouwen en met behulp van dat vlot peddelend met handen en voeten veilig en wel naar de overkant zou oversteken?”
Hij zou dat doen en aan de overkant gekomen zou hij denken: “Dit vlot is een grote hulp voor me, met behulp van dit vlot ben ik peddelend met handen en voeten veilig naar de overkant overgestoken. Als ik het nu eens op mijn hoofd zou tillen of op mijn schouder zou laden en verder zou gaan waarheen ik maar wil?”
Wat denken jullie, monniken, zou die man zo handelend doen wat er met dat vlot gedaan moet worden? “Zeker niet, Heer”
Hoe zou die man moeten handelen om te doen wat er met dat vlot gedaan moet worden?
Welnu, monniken, die man zou, als hij overstoken is, zo denken: “Dit vlot is een grote hulp voor me geweest. Als ik het nu eens op het droge zou trekken of op het water zou laten wegdrijven en verder zou gaan waarheen ik wil?”
Zo handelend zou die man doen wat er met dat vlot gedaan moet worden. Net zo, monniken, heb ik de Dhamma onderwezen, als te vergelijken met een vlot. Bedoeld om mee over te steken, niet om vast te houden. ‘
Bron: Alagaddupama-Sutta, MN I 134-35
Op welke levensgebieden zou dit nog meer van toepassing kunnen zijn?

Wat zijn woorden anders dan wat klanken
of symbolen op papier? Betekenis
ontstaat slechts in het denken van de mens.
Liefde, blijdschap, haat, angst en droefenis
Respect of juist het schenden van een grens
Door welke driften wordt dat ingegeven?
Welk verlangen of diep verborgen wens
herbergt die sterke drang van dood of leven?
Wat zijn woorden anders dan wat klanken?
Slechts klanken en symbolen, dat zijn woorden
van onze kracht tot liefde of tot moorden

Ik had een droom vannacht
- een wonderlijke droom
Over mijn begin hier op de aarde
Waar alles was zoals het was
Ik werd geboren - voor mij onverwacht
En iemand riep: 'het is een zoon!'
Het was mijn moeder die mij baarde
Zij was, denk ik, met mij in haar sas
Ik begon te huilen, dat klonk niet zacht
- voor een baby is dat heel gewoon
Zodat ik de borst kreeg en weer bedaarde
Daarna deed ik een kleine plas
Over die droom heb ik diep nagedacht:
Wat zegt zo'n beeld over mij als persoon?
Was er maar iemand die dat verklaarde
- bij droomuitleg voel ik me zo groen als gras.
Als ik weer in slaap ga vallen deze nacht
- ik sluit mijn ogen zonder schroom
Hoop ik te zien hoe ik opgroei tot bejaarde
Zodat ik weet hoe het einde was

Wat ongezegd gebleven is
Tussen ouders en kind
Omdat er zaken zijn
Waarvoor je geen woorden vindt
Wat onuitgesproken blijft
Tussen jou en je vrinden
Omdat je verwacht dat
Ze je stom zullen vinden
Dat mensen niet praten
Uit liefde, pijn of rouw
Kan verdriet binnenlaten
Wat jij mij niet zegt
En ik niet aan jou
Weet dat ik toch ...
Wat is er in jouw leven onuitgesproken gebleven en hoe is dat voor je?