De dichter, in zijn werkplaats, zoekt naar woorden;
vreemde woorden die je nog zelden hoorde,
verdwenen uit het taalgebruik, maar goed
nog voor gedichten, omdat ze steeds bekoorden.
Dichters zeggen dat de ochtend ‘gloorde’,
gebruiken geen touwtjes maar ‘schellekoorden’.
Knap lastig als dat ook nog rijmen moet,
soms bedenken ze dan iets nieuws, zoals ‘zwoorden’.
In zijn werkplaats staat een kast waarin hij woordjes doet
voor later gebruik, als een vondst die de tekst verzoet.
Die dichterskast is gevuld met taal uit alle oorden
en biedt al wat de dichter nodig heeft, coûte que coûte!
Het centrum van de wereld, dat ben jij;
vanaf de dag dat je geboren bent
besef je het: de wereld draait om mij!
Op elk hongerig en dorstig moment
roep je gewoon vanuit je kleine wieg
en kijk: daar kom al iemand aangerend!
Zij strelen en zij zeggen: “jij bent lief”
zij voeden en verschonen je terstond
en zijn alleen gericht op jouw gerief.
Maar later verlies je die vaste grond
dan sluiten zij een nieuw verbond.
O kind, verval dan niet in razernij
je bent veel groter dan, dit hoort daar bij.
De afstand tussen mijzelf en de ander
overbruggen is soms een hele kunst
wanneer ik niet op begrip kan vertrouwen.
Ik doe wel steeds mijn best, maar toch: och gunst,
wie kan ons helpen om een brug te bouwen
over de kloof tussen mij en hem of haar?
Soms kan ik zelfs een goed gesprek berouwen
als ‘t eindigt zonder begrip voor elkaar;
‘k zie dan de ander slechts als tegenstander.
Toch wil ik niet zo over woorden vechten
maar meer belang aan de ontmoeting hechten.
Ik hou van rijmen schrijven
Soms ook van poëzie
Ik wil aan ‘t schrijven blijven
Waarom dat weet ik nie
Soms ook van poëzie
Al rijmende genieten
Waarom dat weet ik nie
Maar ’t kan me niet verdrieten
Al rijmende genieten
Dat is mij vaak gegund
Maar ’t kan me niet verdrieten
Wanneer u dat niet kunt
Dat is mij vaak gegund:
Ik wil aan ‘t schrijven blijven.
Wanneer u dat niet kunt:
Ik hou van rijmen schrijven!
“Steeds ontglipt het me”, zegt ze met een zucht
Ik zie haar, kwetsbaar, bij het kooktoestel
Het water kookt, de damp hangt in de lucht
“Mijn vader,” zegt ze, “die wist altijd wel,”
Dan is ze stil, ze maakt haar zin niet af
Ze zwijgt en op mijn huid rijst kippenvel
Daar staat de vrouw die zoveel liefde gaf
De wereld is zo anders dan ze dacht
Ze zoekt naar steun, tast haar omgeving af
Dan recht ze haar rug, kijkt mij aan en lacht:
“Het niet weten, daarvoor ben ik beducht
’t Is gek, maar bijna weten geeft mij kracht
Dan denk ik vaak spontaan: nou heb ik je!
Ik raak het aan - en dan ontglipt het me.”
Sonnet, terza rima