Een metafoor is een vorm van beeldspraak: je gebruikt een woord of beeld voor iets anders, waarmee het een overeenkomst vertoont. Zo is het schip der woestijn een metafoor voor een kameel: de kameel wordt vergeleken met een schip. (https://onzetaal.nl/taalloket/metafoor)
Therapeuten maken regelmatig gebruik van metaforen om een dieperliggende boodschap over te brengen aan hun cliënten. De cliënten kunnen de boodschap herkennen en interpreteren als iets dat ook waardevol kan zijn binnen hun eigen leven.
Op deze pagina vind je een aantal metaforen die mij aanspreken.
- Vruchtbare aarde
Om te ontkiemen en tot bloei te komen moeten zaden in vruchtbare grond vallen. Dat kost soms voorbereidingstijd. Je hebt water nodig en zonlicht en voedingsstoffen in de juiste hoeveelheden en soms moet de aarde rusten zodat de organismen ondergronds hun voorbereidende werk kunnen doen.
Ontkiemen is iets dat zaden zelf moeten doen, je kunt het niet forceren, je kunt alleen de omstandigheden zo gunstig mogelijk maken. - Suggesties zijn als zaadjes
- In de Boeddhistische psychologie wordt gesproken over het mentaal bewustzijn, zintuigelijk bewustzijn, opslagbewustzijn en mana, de minnaar. In opslagbewustzijn liggen zaadjes opgeslagen. De vrucht ligt al in het zaadje besloten. Het zaadje wacht nog op de omstandigheden om te kunnen ontkiemen.
- Een tuinman zorgt voor de ondersteuning van het zaad. Hij reinigt en verzorgt de aarde, verwijdert onkruid, zorgt voor voedingsstoffen, water en licht. Daarna wacht hij af, in vertrouwen. Want groeien? Dat doet het zaad zelf!
- Als kind was ik verbaasd dat een piepklein zaadje, dat er uitgedroogd en levenloos uitziet, plotseling kan uitgroeien tot een groene plant vol leven en overvloed. Toegegeven, sommige zaadjes hebben het zonlicht nooit gezien en zullen, als het lot het wil, voor altijd onder de grond of in de buik van een vogel blijven. Maar andere zaden groeiden en bloeiden wel en zouden spoedig groenten produceren die we konden eten. Hoe kon dit gebeuren?
- Dat doet me denken aan een gesprekje dat een tuinman had met een buurmeisje van vier jaar oud dat toen naast hem woonde. Op een dag zag het kleine meisje hem broccoli- en bloemkoolzaadjes planten. De tuinman legde uit dat de zaden zouden uitgroeien tot planten. Kort daarna begon het meisje iets te planten in een leeg stukje aarde in haar tuin. Maar wat plantte ze? De tuinman ging kijken wat ze aan het doen was en ontdekte dat ze twee van haar speelgoedjes aan het planten was! Ze nam aan dat die ook zouden groeien! Want ja, als een levenloos uitziend zaadje kan groeien, waarom dan geen speelgoed? De tuinman ondersteunde haar idee door te zeggen dat ja, het speelgoed zou groeien, maar niet op de manier waarop ze verwacht. Het zou bloeien in haar gedachten. Het kleine meisje leek onmiddellijk te begrijpen dat het speelgoed tot leven zou komen in haar gedachten door fantasieën en dromen.
- Een tuinman zorgt voor de juiste omstandigheden zodat de zaadjes die geplant worden kunnen ontkiemen.
- Dromen
- Senoi
- De Senoi wordt ook wel het "droomvolk" van Maleisië genoemd. Dromen hadden een belangrijke plaats in hun leven. 's Morgens bespraken ze met elkaar, wat ze gedroomd hadden en dat waren niet alleen de mooie dromen, maar ook de nachtmerries.
Dromen werden altijd positief uitgelegd, zodat je er iets van kon leren. Voorbeeld:
Als je een nachtmerrie had en je werd daarin bijvoorbeeld aangevallen door een tijger, dan vertelden de ouderen, dat je niet bang hoefde te zijn voor deze "droomtijger" en dat je hem de volgende keer te lijf moest gaan met stok of speer. Als je niet sterk genoeg bent, moet je om een vriend roepen. Samen trad je dan deze “droomtijger” tegemoet en je kon hem vragen welk geschenk of symbool hij jou te geven had om te gebruiken in je leven.
- De Senoi wordt ook wel het "droomvolk" van Maleisië genoemd. Dromen hadden een belangrijke plaats in hun leven. 's Morgens bespraken ze met elkaar, wat ze gedroomd hadden en dat waren niet alleen de mooie dromen, maar ook de nachtmerries.
- Aboriginals (Amy Mindell, The dreaming source of creativity)
- De eerste bewoners van Australië, de Aboriginals, hebben altijd geweten dat de Droom in de materie wortelt. De Droom bestaat voorafgaand aan de materiële wereld en geeft er aanleiding toe. Velen van ons marginaliseren de Dromen en richten zich alleen op het "echte" deel van de dingen. Dat is ook goed, maar het kan ook de bron zijn van depressie of het knagende gevoel dat er gewoon iets niet helemaal goed is, dat er iets ontbreekt in het leven, een inspirerende vonk. Een andere oriëntatie ligt in het idee dat Dromen er altijd zijn; we hoeven alleen maar de subtiele aantrekkingskracht ervan op te merken en hen met liefdevolle aandacht toe te staan zich te ontvouwen en ons leven te verbeteren.
- De eerste bewoners van Australië, de Aboriginals, hebben altijd geweten dat de Droom in de materie wortelt. De Droom bestaat voorafgaand aan de materiële wereld en geeft er aanleiding toe. Velen van ons marginaliseren de Dromen en richten zich alleen op het "echte" deel van de dingen. Dat is ook goed, maar het kan ook de bron zijn van depressie of het knagende gevoel dat er gewoon iets niet helemaal goed is, dat er iets ontbreekt in het leven, een inspirerende vonk. Een andere oriëntatie ligt in het idee dat Dromen er altijd zijn; we hoeven alleen maar de subtiele aantrekkingskracht ervan op te merken en hen met liefdevolle aandacht toe te staan zich te ontvouwen en ons leven te verbeteren.
- Het volgen van vluchtige droomachtige ervaringen (Amy Mindell, Your Unique Facilitator Style)
- Ik las een verhaal over C. G. Jung dat het belang benadrukt van het volgen van vluchtige droomachtige ervaringen. In dit verhaal had hij een vluchtige auditieve ervaring. Jung begeleidde een cliënt met schijnbaar ongeneeslijke slapeloosheid. Terwijl hij met deze cliënt bezig was, herinnerde Jung zich plotseling een slaapliedje dat zijn moeder als kind voor hem zong. Het liedje ging over een meisje in een boot, op een rivier met sprankelende vissen eronder. Hij liet dit liedje zijn gedrag op dat moment beïnvloeden en begon het hardop te neuriën. Het lied bracht blijkbaar het gevoel van de ritmes van water en wind over op zijn cliënt. Vanaf dat moment verdween haar slapeloosheid! Jung had geluisterd naar een vluchtige ervaring in zichzelf en door dit toe te staan zich te manifesteren, had hij zich diep verbonden met het proces van zijn cliënt.
- Ik las een verhaal over C. G. Jung dat het belang benadrukt van het volgen van vluchtige droomachtige ervaringen. In dit verhaal had hij een vluchtige auditieve ervaring. Jung begeleidde een cliënt met schijnbaar ongeneeslijke slapeloosheid. Terwijl hij met deze cliënt bezig was, herinnerde Jung zich plotseling een slaapliedje dat zijn moeder als kind voor hem zong. Het liedje ging over een meisje in een boot, op een rivier met sprankelende vissen eronder. Hij liet dit liedje zijn gedrag op dat moment beïnvloeden en begon het hardop te neuriën. Het lied bracht blijkbaar het gevoel van de ritmes van water en wind over op zijn cliënt. Vanaf dat moment verdween haar slapeloosheid! Jung had geluisterd naar een vluchtige ervaring in zichzelf en door dit toe te staan zich te manifesteren, had hij zich diep verbonden met het proces van zijn cliënt.
- Senoi
- Bomen (Hereditary Haida Chief Skidegate (Lewis Collinson) - Maart 1966 (fragment))
- Mensen zijn als bomen, en groepen mensen zijn als bossen. Terwijl de bossen bestaan uit vele verschillende soorten bomen, verstrengelen deze bomen hun wortels zo sterk dat de sterkste winden die waaien het bos niet kunnen ontwortelen, want elke boom versterkt zijn buurman en hun wortels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
- Mensen zijn als bomen, en groepen mensen zijn als bossen. Terwijl de bossen bestaan uit vele verschillende soorten bomen, verstrengelen deze bomen hun wortels zo sterk dat de sterkste winden die waaien het bos niet kunnen ontwortelen, want elke boom versterkt zijn buurman en hun wortels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
- Winter (John O’Donohue, a Celtic journey)
- De lente is een mooie tijd van het jaar om in te leven. De winter is het moeilijkst. En hier is een hoopvol punt dat ik duidelijk wil maken: de lente wordt geboren uit het koude, schijnbaar dode, hart van de winter. Het is niet zo dat de winter op een dag denkt: hmm… het verveelt me om winter te zijn, ik stop er maar eens mee, zich even uitschudt en hup dan is het lente. Nee, zo gaat het helemaal niet. De lente is het zichtbare resultaat van het onzichtbare werk waar de winter ondergronds de hele tijd al mee bezig is.
- De lente is een mooie tijd van het jaar om in te leven. De winter is het moeilijkst. En hier is een hoopvol punt dat ik duidelijk wil maken: de lente wordt geboren uit het koude, schijnbaar dode, hart van de winter. Het is niet zo dat de winter op een dag denkt: hmm… het verveelt me om winter te zijn, ik stop er maar eens mee, zich even uitschudt en hup dan is het lente. Nee, zo gaat het helemaal niet. De lente is het zichtbare resultaat van het onzichtbare werk waar de winter ondergronds de hele tijd al mee bezig is.
- Liefde en loslaten (Guus Kuijer, het grote boek van Madelief)
- Madelief is op bezoek bij opa en ze praten over oma die pas overleden is. Oma was toen ze ouder werd geen gemakkelijk mens om mee om te gaan.
‘Je oma wilde liever in de stad wonen’, vertelt opa. ‘Ze wilde veel leren en veel zien, snap je? Maar ik was jong en ik snapte ’t niet. Ik zei, waarom zou je leren? We zijn getrouwd, we hebben een huis en ik heb werk. Dat zei ik. Ik snapte ’t niet.’ ‘Wat niet?’ vraagt Madelief. ‘Dat ’t niet goed voor d’r was, in een dorp wonen en thuiszitten. Moet je je voorstellen: een ontdekkingsreiziger die almaar thuis moet blijven.’ Madelief knikt. Dat is niks voor een ontdekkingsreiziger. Die hoort op de Noordpool of in Brussel, maar niet thuis.
Oma had een tuinhuisje, dat al jaren ongebruikt achter in de tuin staat. In dat tuinhuisje praat Madelief later met haar moeder, ze kijkt naar het tafelblad. ‘Kijk oma heeft krassen in het tafelblad gemaakt en dwars door die krassen heeft ze een rondje getekend,’ zegt Madelief. Ze wijst naar het tafelblad. ’t Is een gezicht. Kijk maar. Daar zitten de oogjes. Daardoor weet ik wat die krassen betekenen.’ ‘Wat dan?’ vraagt haar moeder. ‘Die krassen, dat zijn tralies. En dat gezicht, dat is oma zelf.’
- Madelief is op bezoek bij opa en ze praten over oma die pas overleden is. Oma was toen ze ouder werd geen gemakkelijk mens om mee om te gaan.
- Vals en echt gemeenschapsgevoel (Alfred Adler in Mensenkennis P. 144)
- Een oude vrouw glijdt uit bij het instappen in een tram en valt in de sneeuw; ze kan niet meer opstaan en een menigte mensen loopt voorbij, zonder haar te helpen, tot eindelijk iemand naar haar toegaat en haar helpt opstaan. Op dit moment snelt een ander toe, die zich op de achtergrond had gehouden, en begroet de redder met de woorden: “Eindelijk eens een fatsoenlijk mens! Al vijf minuten sta ik hier te wachten of er wel iemand zou zijn die deze vrouw overeind wilde helpen! U bent de eerste.”
- Een oude vrouw glijdt uit bij het instappen in een tram en valt in de sneeuw; ze kan niet meer opstaan en een menigte mensen loopt voorbij, zonder haar te helpen, tot eindelijk iemand naar haar toegaat en haar helpt opstaan. Op dit moment snelt een ander toe, die zich op de achtergrond had gehouden, en begroet de redder met de woorden: “Eindelijk eens een fatsoenlijk mens! Al vijf minuten sta ik hier te wachten of er wel iemand zou zijn die deze vrouw overeind wilde helpen! U bent de eerste.”
- Puriteinse logica (Fernando Savater, Het goede leven)
- Een dame belde de politie om erover te klagen dat een paar kinderen in hun nakie aan het zwemmen waren. De politie verjoeg de kinderen, maar de mevrouw belde opnieuw om te zeggen dat de kinderen nu (naakt, altijd naakt) een eindje verderop aan het zwemmen waren en dat er dus nog geen einde gekomen was aan het schandaal. De politie joeg ze opnieuw weg en toch protesteerde mevrouw opnieuw. “Maar mevrouw”, zei de inspecteur, “we hebben ze naar een plek anderhalve kilometer verderop gestuurd.” Waarop de puriteinse dame, met ’deugdzame’ verontwaardiging antwoordde: “Ja, maar door de verrekijker zie ik ze nog steeds!”
- Een dame belde de politie om erover te klagen dat een paar kinderen in hun nakie aan het zwemmen waren. De politie verjoeg de kinderen, maar de mevrouw belde opnieuw om te zeggen dat de kinderen nu (naakt, altijd naakt) een eindje verderop aan het zwemmen waren en dat er dus nog geen einde gekomen was aan het schandaal. De politie joeg ze opnieuw weg en toch protesteerde mevrouw opnieuw. “Maar mevrouw”, zei de inspecteur, “we hebben ze naar een plek anderhalve kilometer verderop gestuurd.” Waarop de puriteinse dame, met ’deugdzame’ verontwaardiging antwoordde: “Ja, maar door de verrekijker zie ik ze nog steeds!”
- Waarom… (Uit: Alle sprookjes van de Lage Landen, Eelke de Jong en Hans Sleutelaar)
- Waarom de mensen alle kanten uitlopen
Er is een tijd geweest, toen de wereld nog maar pas bestond, dat de mensen allemaal dezelfde kant uitliepen. De ene liep de andere achterna. Op een dag gebeurde het dat de mensen met zijn allen op dezelfde plek stonden. Toen dreigde de wereld om te vallen. Om het gevaar weg te nemen, heeft god de mensen die gewoonte afgeleerd. Nu lopen de mensen alle kanten uit - Waarom water en vuur elkaars vijanden zijn
Vroeger was alles anders. Toen konden water en vuur het nog goed samen vinden. Als broer en zuster gingen ze met elkaar om. Water bedekte toen de hele aarde en vuur lag in het midden van het water te smeulen.
Maar vuur wilde de baas zijn en liet zijn vlammen oplaaien naar de hemel. Het deed water verdampen en de aarde kwam op vele plaatsen bloot.
Dat liet het water niet op zich zitten. Het verbrak de vriendschap met vuur. Sindsdien probeert water, altijd en overal, vuur te blussen, tot de laatste vonk.
- Waarom de mensen alle kanten uitlopen
- De zachte aansporing van je verbeelding (John O’Donohue, Walking in Wonder).
- Vaak was er op het platteland - en waarschijnlijk ook in de stad - een spookhuis waar niemand naar binnen ging en waar mensen met grote voorzichtigheid langs liepen, vooral 's avonds laat. Ik denk vaak dat er in elk leven wel een spookkamer is waarin je nooit naar binnen wilt gaan en waarvan je het liefst vergeet dat hij er is. Je zult die deur nooit openbreken met je verstand of met je wil. Alleen met de zachte aansporing van de verbeelding zal die deur voor je opengaan en krijg je het geschenk terug van een deel van jezelf waarvan jij je gedwongen voelde om het te verjagen en te verwerpen.
- Vaak was er op het platteland - en waarschijnlijk ook in de stad - een spookhuis waar niemand naar binnen ging en waar mensen met grote voorzichtigheid langs liepen, vooral 's avonds laat. Ik denk vaak dat er in elk leven wel een spookkamer is waarin je nooit naar binnen wilt gaan en waarvan je het liefst vergeet dat hij er is. Je zult die deur nooit openbreken met je verstand of met je wil. Alleen met de zachte aansporing van de verbeelding zal die deur voor je opengaan en krijg je het geschenk terug van een deel van jezelf waarvan jij je gedwongen voelde om het te verjagen en te verwerpen.
- Inspiratie (Amy Mindell, The dreaming source of creativity)
- Ik hoorde een geweldig verhaal over Thomas Edison. Als hij een nieuw idee wilde ontdekken, deed hij een dutje. Maar eerst nam hij een metalen bal in elk van zijn handen en legde een metalen plaat net onder zijn handen op de vloer. Daarna deed hij een dutje. Net als hij in slaap begon te vallen, vielen de metalen ballen op de grond en maakten hem wakker. Dan ving hij de gedachten op die door zijn hoofd gingen op het moment dat hij in slaap viel en dat was dan de nieuwe inspiratie voor zijn werk!
Rabbi Eisik was na jaren van rampspoed, die zijn geloof niet hadden aangetast, in een droom bevolen om in Praag, onder de brug die naar het koninklijk paleis voert, naar een schat te zoeken.
Toen de droom voor de derde maal terugkeerde, maakte rabbi Eisik zich op en trok naar Praag. Maar bij de brug stonden dag en nacht wachtposten en hij waagde het niet er te gaan graven. Toch kwam hij elke morgen naar de brug en zwierf daar tot de avond rond. Eindelijk vroeg de hoofdman van de wacht, op zijn gedrag opmerkzaam geworden, hem vriendelijk of hij hier iets zocht of op iemand wachtte. Rabbi Eisik vertelde daarop welke droom hem uit het verre land hierheen had gevoerd.
De hoofdman lachte: "En zo ben jij, arme drommel, met lompen aan je voeten, dus vanwege van een droom hierheen getrokken. Ja, wie vertrouwt er nu ook op dromen! Dan had ik zeker ook op pad moeten gaan toen mij eens in een droom bevolen werd naar Krakau te reizen, en in de woning van een Jood, Eisik, zoon van Jekel moest hij heten, onder de haard naar een schat te zoeken. Eisik, zoon van Jekel! Ik zie mijzelf al daarginds, waar de ene helft der Joden Eisik en de andere Jekel heet, alle huizen openbreken! En weer lachte hij.
Rabbi Eisik boog, keerde naar huis terug, groef de schat op en bouwde het bedehuis dat de Rabbi Eisik-rabbi Jekelszoon school heet.'
Martin Buber zegt over dit verhaal:
‘Er is iets dat men maar op één plaats ter wereld vinden kan. Men kan haar de vervulling van het bestaan noemen. En de plaats waar deze schat te vinden is, is de plaats waar men staat. En daar waar we staan moeten we het verborgen goddelijk leven doen oplichten. God woont daar waar men hem toelaat. Dat is waar het uiteindelijk op aankomt: God toelaten. Men kan hem echter slechts daar toelaten waar men staat, waar men werkelijk staat. Daar waar men leeft, waar men zijn ware leven leeft.’
Bron:
Buber, M. De weg van de mens
Nationaal park Hardangervidda (Noors: Hardangervidda nasjonalpark) in Noorwegen is de grootste hoogvlakte van Europa. Het is een natuurgebied van ongeveer 8000 km² dat zich uitstrekt over delen van de provincies Hordaland, Telemark en Buskerud. In het noorden liggen de plaatsen Eidfjord en Geilo. Aan de zuidoostkant van Hardangervidda ligt Tinn en Rjukan. Ten westen ligt Odda.
In de buurt van Geilo bevindt zich Dagali, waar wij onze tent hebben opgezet. Van die plek kon je met de auto de berg op richting toeristenhutten en vandaar dagwandelingen maken. Sommige mensen lopen van hut naar hut en maken er zo een meerdaagse tocht van. Wij deden dat niet want we gingen weer terug naar onze tent. De eerste wandeling begon bij de toeristenhut Åan en we liepen richting Tuva. Het grootste deel van het pad liep tussen de bomen, totdat we boomgrens bereikten en het uitzicht weidser werd. We kwamen nog een groep van vier wandelaars tegen. Bevriende mannen die samen een meerdaagse tocht maakten. Zij gaven ons tips over de omgeving en over Noorwegen.
Eén van die tips was om een wandeling te maken vanuit Tuva, ook een toeristenhut. Die wandeling hebben we de volgende dag gemaakt. De route van Tuva naar de hut in Heinseter loopt volledig boven de boomgrens waardoor je indrukwekkende uitzichten hebt.
Onderweg kwamen we dit groepje paarden tegen. Voorop liep een man die vertelde dat hij samen met zijn dochter (op het achterste paard) deze tocht maakte. Hij zei: “Ik doe dit werk al 32 jaar, mensen met paarden over de bergen brengen. Maar nu stop ik ermee. Ik wilde nog één keer een tocht maken samen met mijn dochter om haar mijn werk te laten zien dat ik al die jaren deed.”
Ze waren op weg naar Tuva waar ze twee dagen zouden blijven om dan weer verder te trekken. Wij kennen het verhaal van zijn leven verder niet, maar vinden dit een mooie manier om dit deel van zijn verhaal aan zijn dochter door te geven.
Later op de dag bereiken we een veld met sneeuw, wat voor ons bijzondere is midden in augustus. Dus kon ik het niet laten om ‘even’ naar boven te lopen om de sneeuw aan te raken.
Toen Billy Bixbee op een ochtend wakker werd zag hij een draak op de rand van zijn bed zitten. Het was een kleine draak, ongeveer zo groot als een kat. De draak kwispelde vrolijk met zijn staart toen Billy hem over zijn kop aaide.
Billy ging naar beneden om het aan zijn moeder te vertellen. “Draken bestaan niet!” zei zijn moeder. En ze zei het alsof ze het meende.
Billy ging terug naar zijn slaapkamer en begint zich aan te kleden. De draak ging vlak bij Billy zitten en kwispelde met zijn staart. Maar Billy aaide hem niet over zijn bol, want als draken niet bestaan dan zou het toch gek zijn om hem over zijn kop te aaien?
Billy waste zijn gezicht en handen en ging weer naar beneden. De draak volgde hem. Hij was groter nu, ongeveer zo groot als een hond.
Billy ging aan tafel zitten, de draak ging óp de tafel zitten. Dat mocht eigenlijk niet, maar de moeder van Billy kon er niet veel aan doen. Want ze had gezegd dat draken niet bestaan en dan zou het toch gek zijn er iets van te zeggen?
Moeder bakte pannenkoeken voor Billy. Maar de draak at ze allemaal op. Moeder bakte er nog meer, maar de draak at die ook op. Moeder bleef pannenkoeken bakken tot het beslag helemaal op was. Billy had er maar eentje gegeten, maar hij zei dat hij toch niet meer honger had.
Billy ging naar boven om zijn tanden te poetsen. Moeder ruimde de tafel af. De draak, die nu ongeveer zo groot als moeder was, maakte het zich gemakkelijk in de hal en viel in slaap.
Toen Billy weer beneden kwam was de draak zoveel gegroeid dat hij de hele hal opvulde. Billy moest omlopen via de huiskamer om bij zijn moeder te komen. “Ik wist niet dat draken zo snel groeien”, zei Billy. “Draken bestaan niet!” zei moeder op besliste toon.
Het huis beneden schoonmaken kostte moeder de hele ochtend. Want de draak lag in de weg en ze moest in en uit de ramen klimmen om in de kamers te kunnen komen.
Om 12.00 uur vulde de draak het hele huis. Zijn kop stak uit de voordeur en zijn staart uit de achterdeur. En in alle kamers zat wel een deel van het lichaam van de draak.
Toen de draak wakker werd van zijn ochtendslaapje had hij honger. De bakkerswagen kwam voorbij met de heerlijke geur van versgebakken brood eromheen en dat kon de draak niet weerstaan. De draak rende de straat uit achter de bakkerswagen aan. Het huis droeg hij natuurlijk met zich mee, als een slakkenhuis op zijn rug.
De postbode kwam er net aan met de post voor de familie Brixbee toen het huis ervandoor ging. Hij rende er een paar huizenblokken achteraan, maar kon het huis niet inhalen.
Toen meneer Bixbee thuiskwam voor de lunch viel hem meteen op dat zijn huis verdwenen was. Gelukkig kon een van de buren hem vertellen welke kant het opgegaan was.
Meneer Bixbee stapte in zijn auto en ging op zoek naar zijn huis. Hij keek naar alle huizen waar hij langs reed. Eindelijk zag hij een huis dat hem bekend voorkwam. Billy en zijn moeder zwaaiden uit een slaapkamerraam.
Meneer Bixbee klom over de kop van de draak en klom via het afdakje boven de voordeur het slaapkamerraam in.
“Hoe is dit gebeurd?” vroeg meneer Bixbee.
“Er was een draak.” zei Billy. “Draken be…” begon moeder te zeggen. “Maar er ís wel een draak,” riep Billy, “een hele grote draak!” En Billy aaide de draak weer over zijn kop. De draak kwispelde vrolijk met zijn staart. En toen, nog sneller dan hij gegroeid was, werd de draak weer kleiner. En spoedig was hij weer zo groot als een kat.
“Ik vind draken van deze grootte niet zo erg,” zei moeder, “waarom moest hij zo groot worden?”
“Dat weet ik niet zeker,” zei Billy, “maar ik denk dat hij gewoon aandacht wilde.”
Bron: There’s No Such Thing as a Dragon, by Jack Kent
De samoerai gaat naar de monnik en zegt: “Monnik, leer me alles over hemel en hel.” De monnik kijkt op naar die reusachtige samoerai en zegt: “Jou alles over hemel en hel leren? Denk je soms dat je iets bijzonders bent? Je bent smerig, je stinkt, je zwaard is roestig. Wie zou een samoerai zoals jij in dienst nemen? Je bent lelijk. Je bent vreselijk. Je bent stom. Ik zou je niets kunnen leren. Ga uit mijn ogen.”
De samoerai, wiens halsspieren opzwellen en aders zowat barsten van woede en razernij, trekt in een oogwenk zijn zwaard om de monnik te doden. Terwijl hij op het punt staat het hoofd van de monnik met zijn zwaard af te houwen, kijkt de monnik naar hem op en zegt: “Dat is de hel.”
En de samoerai beseft dat de monnik bijna zijn leven heeft opgeofferd om hem dat te leren. Hij is zo overstelpt door de moed en het mededogen waarvan de monnik blijk gaf toen hij deed wat hij juist had gedaan, dat hij zijn zwaard weer in de schede steekt en buigt uit onmetelijke waardering voor de schoonheid van die moed en compassie. Hij zegt tegen de monnik: “Ik kan niet geloven dat u dat net deed, uw leven op het spel zette om mij te onderrichten.”
De monnik antwoord: “En dat is de hemel.”
Bron: Jezelf en de ander, grenzen in menselijke relaties. Anné Linden.
In dit verhaal leeft een eenzame stenen berg midden in de woestijn. Hij is onvruchtbaar en heeft dus nooit gezelschap gehad of iets anders meegemaakt dan hitte en kou. Er is ook niet veel te zien - alleen de beweging van de zon, de loop van de maan en de sterren als de lucht helder was.
Op een dag komt een klein vogeltje, Joy, langs. De berg voelt haar scherpe klauwen en haar zachte veren en, overmand door verbazing, vraagt hij haar te blijven. Helaas kan Joy daar niet aan voldoen - er is niets dat haar daar kan onderhouden. Ze belooft echter om elk jaar in de lente op bezoek te komen en haar dochter Joy te noemen, die op haar beurt weer een dochter Joy zal noemen, enzovoort, zodat de berg altijd een vriend heeft die één keer per jaar op bezoek komt.
Negenennegentig lentes komen en gaan. Elke keer worden de scheidingen moeilijker te verdragen. Op een dag, niet in staat om de eenzaamheid te verdragen, breekt het hart van de berg. Zijn tranen vormen een stroom die hem en het omringende land langzaam maar zeker transformeert. Joy brengt een zaadje en na verloop van tijd worden de tranen tranen van hoop en geluk. Uiteindelijk brengt Joy geen zaadje, maar een twijgje. In plaats van haar gebruikelijke afscheid vertelt ze de berg dat ze is gekomen om te blijven.
Bron: Alice McLeran & Eric Carle
