Het was een nacht die op de volle maan volgde. De nacht van zaterdag 31 januari. Maan en zon zogen het zilte water hoog tegen de kusten van West Europa. Springtij.
Maar over dit hoog gestuwde water joeg ook de storm uit het noord-westen … uitschietend tot snelheden van 150 km per uur.
Zo begint de inleiding van het boek De ramp, een nationale uitgave naar aanleiding van de watersnoodramp in 1953.
Mijn ouders woonden in de Hoeksche waard, een gebied dat ook getroffen werd door de ramp. Ik was nog niet geboren en heb dat natuurlijk pas later gehoord. Als kind ging ik samen met mijn ouders op bezoek bij mijn opa en oma. Zij woonden met andere familieleden in een houten huisje aan het Osloplein in Puttershoek. Pas later hoorde ik dat die huisjes geschonken waren door Noorwegen naar aanleiding van de ramp. – vandaar de naam Osloplein.
Hoe mijn opa en oma de ramp ervaren hebben weet ik niet, ik heb er nooit met hen over gesproken. Wel heb ik er verhalen over gehoord van mijn vader. Op die manier maakt de ramp op een indirecte manier toch deel uit van mijn voorgeschiedenis.
Of dat ook invloed heeft gehad op mijn leven weet ik niet, als je uitgaat van de dynamiek van familiesystemen dan is dat wel mogelijk. Wel weet ik dat ik altijd veel ontzag heb gehad voor de zee. Vooral die woeste kracht van de wind en de golven die op de kusten breken. Op de een of andere manier beangstigt het mij en wil ik ervan weg. Misschien dat ik daarom niet zo van strandvakanties hou?
Vier jaar later, op 31 januari 1957 zag ik het levenslicht. Geboren in Bleiswijk, het dorp waar mijn ouders naar toe verhuisd waren. Maar dat is een ander verhaal.