De droom
Door het raam zag ik haar staan
Ik was een jongen,
durfde niet te kijken.
Zij kleedde zich om
en keek daarbij
naar mij.
Dat denk ik toch,
maar durfde niet te kijken.
Door helder glas gescheiden,
maar zo dichtbij
dat ik haar warmte voelde
toen zij keek naar mij.
Hij liep op kousenvoeten
Zijn schoenen bleven staan
Toen de dreiging op kwam doemen
Is hij spoorslags op de vlucht gegaan
Hij weet het wel
Hij is geen held
Hij durft het niet
Nog voor geen geld
Helden worden niet geboren
Maar als je wordt geraakt
Dan kan het wel gebeuren
Dat iets in je ontwaakt
Hij weet het wel
Hij is geen held
Hij durft het niet
Nog voor geen geld
Hij liep op kousenvoeten
Maar rechtte toch zijn rug:
De beslissing was genomen
Langzaam liep hij weer terug
Joseph Campbell schreef een boek over mythologie en de eeuwige zoektocht van de mens naar zijn identiteit: De held met de duizend gezichten. Hij beschrijft daarin onder andere het sjabloon van de reis van de held. Het begint meestal met een gebeurtenis waarmee het avontuur zich aandient. Vaak weigert de held van het verhaal echter om de uitdaging aan te nemen. Hij of zij voelt zich geen held en voelt zich er niet tegen opgewassen.
Totdat er een moment komt dat de held in wording toch over de drempel stapt, het avontuur begint en het karakter van de held begint zich te ontwikkelen.
Er zit zo'n nijdig mannetje in mij
dat overal wel wat van vindt
en de fout ligt nooit bij hem
hij roept altijd ‘jij’ of ‘zij’!
Er zit zo'n nijdig mannetje in mij
dat het altijd beter weet
je kunt het nooit goed doen bij hem
het is maar dat je dat niet vergeet!
Er zit zo'n nijdig mannetje in mij
dat altijd zo oplettend is
en je steeds weer op je fouten wijst
hij ziet van alles de negatieve betekenis.
Er zit zo'n nijdig mannetje in mij
maar soms let hij even niet goed op
dan is hij vast ergens door afgeleid -
aai hem dan maar zachtjes over zijn kop.
HV
Ik zag haar lang geleden
voor het eerst, die eerste dag.
Zij was warm en zacht
en sterk en keek naar mij
met een liefdevolle lach.
Ze nam mij bij de hand
en leerde mij te leven.
En telkens op te staan
als, zoals dat dikwijls gaat,
het leven mij had pijn gedaan.
Men zegt dat zij zacht was
en weinig zei. Misschien.
Maar voor mij – zij was sterk,
door zichzelf te zijn,
door te zijn, zo hielp zij mij.
Plotsklaps verschenen
geluidloos en doodstil.
Heeft hij, toen hij binnendrong,
zijn giftanden in iets vastgebeten?
Met zijn gladde vel
en zijn gespleten tong
is hij verrassend snel
ook weer verdwenen.
Wij blijven achter
met ons ongemak
dat hangt nog in de lucht
vlak bij onze benen.
Was leven in die mooie tuin van Eden
altijd onbewust? Je leeft, je doet, je eet,
je werkt, je vecht, je vrijt en je vergeet,
terwijl je ook geen weet hebt van het heden.
Als ik zie hoe wij onze tijd besteden
en omgaan met elkaar en de planeet.
Als ik weet heb van al ons lief en leed
ligt het paradijs dan in het verleden?
Bewustzijn als een straf of met een prijs?
Is dat het waard? Of wil ik als het kan
terug naar ‘t onbewuste paradijs?
Misschien nadat ik uit de dood verrijs?
Toch niet nu, als ik dan geen weet heb van
jou mijn lief en van onze levensreis.
Aan de rand van ’t dorp
daar woonde hij zijn leven lang
met ogen blauw en haren wit
een oude wijze man.
Vertelde ons hoe ’t vroeger was
in tijden van weleer.
Die tijd, zo zuchtte hij,
die is voorbij en komt nooit weer.
Dan stond hij op en lachte luid
want dat is, zo zei hij dan,
precies zoals het hoort.
Want ja, de tijd –
de tijd gaat altijd voort.