Tienduizend stappen
op dit slingerende pad -
om thuis te komen.
Opdat er een begin zij, werd de mens geschapen.” (Aurelius Augustinus De stad van God - Civitate Dei; hfdst. XII).
Na je geboorte ga je op weg, op je levensweg. Je zet veel stappen op die weg en levenspad slingert naar links, naar rechts, soms naar voren en soms ook naar achteren. Om uiteindelijk aan te komen waar je altijd al bent geweest: bij jezelf.
Die tienduizend stappen moet je trouwens niet letterlijk nemen, het aantal wil alleen tot uitdrukking brengen dat het er veel zijn.
Misschien wel enigszins vergelijkbaar met de woorden die als motto voorafgaan aan de roman De tienduizend dingen, het bekendste werk van Maria Dermoût (* 1888 te Pekalongan, Java; † 1962 te Den Haag). Ze zijn ontleend aan het werk van Ts'ên Shên, een zevende-eeuws Chinees dichter: ‘Wanneer de “tienduizend dingen” gezien zijn in hun eenheid, keren wij terug tot het begin en blijven waar wij altijd geweest zijn.’ Hieruit spreekt een cyclische levensopvatting en de suggestie dat het beleven van de samenhang der dingen voor de mens het hoogst haalbare is.
Verhuizen is ook opruimen.
Ik heb de neiging dingen te bewaren. In de voorbereiding op de verhuizing komen ze allemaal voorbij. Al die spullen die eens van grote waarde waren.
Het kinderbedje dat ik ooit zelf maakte, het koffiezetapparaat dat nog van mijn vader is geweest en nog zoveel meer. Boeken, cd's, videobanden, het gaat natuurlijk niet om hun materiële waarde. Maar om de emotioneel beladen associaties die ze oproepen - alleen voor mij.
Herinneringen aan momenten, ervaringen en, vooral, mensen.
Oude commode;
denkend aan hun kinderen
op weg naar de stort.
De rivier trekt een donkere streep door het landschap. Het pad langs de oever, dat kort geleden nog onbegaanbaar was vanwege het water, is bevroren. Iedere voetstap kraakt.
Aalscholvers duiken onverstoorbaar onder in het koude water en in een flits vliegt het ijsvogeltje voorbij. Verder is het stil op het krassen na van wat kraaien, die de buizerd verjagen. De zilverreiger vliegt op, direct gevolgd door een blauwe. De onvermijdelijke ganzen staan op de andere oever en kijken mij wantrouwig na.
Ik loop verder in de richting van het kasteel, waarvan de torens al zo lang over de omgeving uitkijken.