De oude dorpskerk met zijn spitse toren
Het roestig haantje staat erbovenop
De band met het dorp is hij al verloren
Na zijn verhuizing kwam dat tot een stop
Zijn leven verandert, dat is geen strop
En klokgelui wil hij niet langer horen
Als kind werd hij in een dorpje geboren
In datzelfde dorpje groeide hij op
Hij laat zich nu niet langer ringeloren
Als volwassen man met een goeie job
Geen kind meer, geen emoties in zijn kop
Alleen ’s nachts, komen die zijn rust verstoren
Zijn jongenslach kon moeders hart bekoren
En vader vertelde graag een goeie mop
Sonnet, Nijmeegs