Langzaam loop ik het pad af naar beneden

En hoor het zachte knarsen van het grind

Daar is ons huis, de tuin uit mijn verleden

Terwijl ik verder loop word ik weer kind

 

Moeder zet thee voor de dorstige kelen

Van die sterke mannen daar aan het werk

Vanaf het gras waarop wij kinderen spelen

Rolt een kleine bal naar het bloemenperk

 

Die tijd bestaat in mijn herinneringen

Ik kan er in mijn dromen nog naar toe

En beleef dan die vele kleine dingen

Van toen, die ik nu nog zo zelden doe

 

Ik groeide op - die tijd is niet gebleven

Niet langer kind, zo gaat dat in het leven

 

'Waar blijft de tijd?', verzucht ik wel eens. En in een filosofische bui denk ik: bestaat tijd eigenlijk wel?

Ik las een boek van een vrouw die herinneringen ophaalt uit haar jeugd. Tijdens het lezen denk ik onwillekeurig aan mijn jeugd. Waar ik woonde, waar ik opgroeide en speelde, wat mijn ouders deden. En voor ik het weet loop ik dat pad af naar beneden en ben ik weer daar in die tijd. 

Pas na een tijdje keer ik terug naar de wereld van dat boek.