De wereld wil ik redden
Niet in ‘t groot
Maar in het klein
Ik wil redden
Wie dicht bij mij zijn:
Mijn beide ouders
Toen ik kind was
En men zei:
‘Wees sterk’
‘Jij kunt hen redden’
Mijn eigen kind
Op wie ik zo trots ben
En daar nu zit met wanhoop in zijn lijf
Ik, zijn vader, het is mijn taak
Ik moet hem redden
Mijn vriend
Die grote man
Gegrepen door die ziekte
Tranen in zijn ogen
Hem wil ik redden
Met hart en ziel
Wil ik doen, om hen te redden!
Maar dat kan ik niet
Om te redden moet ik
Soms, alleen maar zijn
De boom die daar zo roerloos staat,
Hij staat zo roerloos niet.
De stam rechtop
Bewogen door het suizen van de wind
Het blad, de takken
Levend in beweging
Het sap, onderhuids
Stroomt alsmaar door
Zelfs de kleuren van zijn blad
Zijn anders bij hun loslaten
Dan wanneer ze geboren worden
Uit hun knop.
Grijze wolken, net geen regen.
Bomen buigen in de harde wind.
Tot in de verste verten landerijen.
Mijn huid voelt koud en eenzaam aan.
Het eenzaam huis staat recht.
Rechter dan het altijd was.
Zwarte kraaien vliegen krassend rond.
Zie ze komen, dan weer gaan.
Naar het land van mijn verlangen.
Beide voeten stevig op de grond.
Terwijl de hemel inspireert.
Ben ik teruggekeerd.
Geen woorden voor het woordeloze
Geen verdoving voor de pijn
Soms zijn de dingen zo groot
Dat ik alleen maar klein kan zijn.
Wij kunnen niet meer spreken
Kunnen alleen maar zijn
De mensen in de ogen gekeken
Die spreken van bodemloze pijn.
Kracht voor de machtelozen
Liefde voor hen die zonder liefde zijn
Wijsheid om te handelen
Zodat wij veilig samen kunnen zijn.
Diep in het bos
De oude boom valt
Ongezien en ongehoord
Zacht zuchtend scheurt de aarde open.
Het Leven neemt
De boom weer op
In de altijddurende cyclus
Van leven en sterven.
Niets gaat hier verloren.